Componist Bertus van Lier was een veelzijdig en intellectueel mens met een nooit aflatende gedrevenheid. Vanaf het begin van de Tweede Wereldoorlog hield hij sterk vast aan zijn principiële houding tegenover de bezetter. Tijdens en na de oorlog gold dat ook zijn van collaboratie verdachte collega-musici. In zijn composities uit de oorlog verklankte Van Lier zijn innerlijke verzet tegen de vrijheidsberoving, vooral in zijn vocale werken.
Bertus van Lier (bron: Nederlands Muziek Instituut)De jonge Van Lier volgde een gedegen muziekopleiding. Zijn eerste muzieklessen kreeg hij aan de Toonkunst Muziekschool van zijn geboortestad Utrecht. Later volgden cellolessen bij Max Orobio de Castro aan het Amsterdams Conservatorium. Hij doorliep het gymnasium en werd daarna privéleerling compositie bij Willem Pijper. Ook volgde hij een cursus orkestdirectie bij Hermann Scherchen in Straatsburg (1933). Na zijn studietijd bij Pijper (1926-1932) werkte Van Lier behalve als componist ook als muziekrecensent, conservatoriumleraar en dirigent. Bij een aantal Nederlandse orkesten was hij geregeld gastdirigent. Hierdoor kon hij de aandacht vestigen op moderne Nederlandse composities, waaronder die van hemzelf. Als componist paste Van Lier in de jaren dertig steeds meer neobarokke technieken toe. Hij zocht in zijn composities naar een nieuwe tonaliteit als reactie op de heersende bi- en polytonale tendensen [bitonaliteit is het gelijktijdig toepassen van twee verschillende toonsoorten; polytonaliteit is het gelijktijdig toepassen van meer dan twee verschillende toonsoorten].
Wars van Duitsland in jaren dertig
Van Lier was zich al in de jaren dertig bewust van de grote gevaren van het nazisme. “Van Lier wilde al voor de oorlog niets met Duitsland te maken hebben. Zo weigerde hij uit principe om voor het Nederlands Muziekfeest in Wiesbaden (mei 1936) eigen werk naar keuze in te sturen. Daarnaast was hij lid van de Bond van Kunstenaars ter verdediging van de Kulturele Rechten (BKVK) en schreef hij met Paul Sanders geregeld in het bulletin, bijvoorbeeld in de maanden voorafgaand aan de Olympische Spelen van Berlijn in augustus 1936. Regelmatig werd opgeroepen niet aan de Spelen en, wat vooral de kunstenaars aanging, de daaraan verbonden kunstwedstrijd deel te nemen.” [1]
In het verzet tijdens de oorlog
Vóór mei 1940 woonde Van Lier in Amstelveen. Onmiddellijk na de Duitse inval trok hij zich terug uit het openbare muziekleven. Hij nam ontslag als muziekrecensent bij de NRC, annuleerde zijn contracten als dirigent en ontbond op de dag van de capitulatie het amateurorkest dat hij in 1939 had opgericht.
“Het zou een verkeerde indruk wekken wanneer men Van Liers werkzaamheid als een ononderbroken lijn zou zien. De Duitse bezetting betekende voor deze musicus, zoals voor vele andere kunstenaars, een diepe insnijding in zijn leven. Hoewel als freelance werkend musicus niet dadelijk geconfronteerd met een voor de bestaansmogelijkheden zo belangrijke keuze van vóór of tegen de Kultuurkamer en als half-jood niet in direct levensgevaar, was voor hem de weg van het begin af duidelijk: hij trok zich uit het openbare muziekleven terug, wijdde zich binnenshuis aan het componeren en raakte steeds meer bij verzetswerk betrokken.” [2]
Bertus van Lier (bron: Nederlands Muziek Instituut)Begin 1943 werd Van Lier door de Duitse politie gezocht en dook hij onder in Amsterdam. “Hier werkte hij in de loop van 1943 samen met onder anderen Rudolf Escher en Paul F. Sanders mee aan De Vrije Katheder. Dit was een kleine illegale periodiek, die in november 1940 door Amsterdamse studenten werd opgericht en zich meer concentreerde op het politiek-cultureel verzet. [...] Uit het verzet tegen de instelling van een Kultuurkamer waren al in 1941 verschillende comités ontstaan: kunstenaars en intellectuelen die zich aaneensloten, niet alleen om verzet te plegen, maar ook om alvast de basis te leggen voor kunstenaarsorganisaties na de oorlog en om erover na te denken, hoe het kunstleven dan te ordenen. De bekendste waren de Haagse en Amsterdamse comités, die in september 1944 illegaal een Federatie van Beroepsverenigingen van Kunstenaars oprichtten (de officiële oprichting volgde op 5 januari 1946). Het Haagse Comité bestond onder meer uit de beeldhouwer Frits van Hall, de schilder Jo Voskuil, de componist Bertus van Lier, de musicoloog Eduard Reeser, de schrijver Jan Engelman, de kunstenaar Willem Sandberg en de oud-ambtenaar van OK&W, mr. J.A. Reinink.” [3]
Muziekactiviteiten in oorlogstijd
Van Lier hield zich in de oorlogsjaren bezig met het schrijven van muziekessays, met het geven van huisconcerten (waarop hij Schubertliederen vertolkte) en met componeren. Zo schreef hij diverse liederen, waaronder in oktober 1942
Ik sla de trom…, een strijdlied op een tekst van Jan Greshoff voor zangstem en piano. Later bewerkte Van Lier dit lied tot een werk voor vierstemmig mannenkoor en twee piano’s of orkest. Hij droeg het op aan zijn goede vriend mr. N. A. Stempels, die op 9 oktober 1943 bij Fort Rhijnauwen werd gefusilleerd. Tot de opmerkelijkste werken uit de oorlogsjaren behoort het symfonisch ballet Katharsis (Zuivering) eveneens uit 1945, dat tijdens de Duitse bezetting ontstond en waarvan het scenario duidelijk naar de bezetting verwijst.
In 1945 componeerde Van Lier nog enkele liederen naar aanleiding van de oorlog, waaronder Vrijheid op een gedicht van Jan Engelman voor jongenskoor en orgel/harmonium en O Nederlant, let op U Saeck (Valerius‘ Gedenck-Clanck) voor vierstemmig gemengd koor en orkest.
Actieve rol in zuiveringen na de oorlog
Van Lier was als lid van de adviserende Kerncommissie van de afdeling Muziek van de Federatie Kunstenaarsverenigingen (in oprichting), samen met Paul Sanders en Hans van den Bosch, belast met de voorbereidingen op de zuiveringen in de Nederlandse muziekwereld. “Over de zuivering had een in Den Haag opererende `Zuiveringscommissie’ al uitgebreid gediscussieerd. Medio 1944 was aan de regering in Londen een algemeen rapport over de zuivering gezonden. Daarnaast ging in september 1944 naar de minister van Justitie een rapport uit, dat geheel betrekking had op de musici. Saneering van het muziekleven luidde de titel, en de opstellers waren Bertus van Lier en mr. J. Thomassen. Hoewel het rapport de minister nooit bereikte en het als zodanig geen invloed op het Londense denken en handelen heeft uitgeoefend, zou het kort na de bevrijding voor de nodige commotie zorgen in Amsterdam, waar het toen plotseling opdook.” [2]
Eerste concert in bevrijd Nederland
Van Lier en Sanders organiseerden op 9 en 10 juni 1945 in het Amsterdamse Concertgebouw het eerste concert in bevrijd Nederland. Dit concert van het Comité Maneto (Manifestatie Nederlandse Toonkunstenaars) werd onder de titel Vrije Klanken samengesteld door Joanna Diepenbrock, Van Lier en Sanders. Het was een eerbetoon aan de kunstenaars die zich tijdens de bezetting op geen enkele manier hadden ingelaten met door de bezetter ingestelde instanties. Hendrik Andriessen, Guillaume Landré, Johanna Bordewijk-Roepman, Henriëtte Bosmans en Van Lier zelf waren als componisten vertegenwoordigd.
Na de oorlog doceerde Van Lier in Rotterdam en Amsterdam. Zijn opmerkelijke uitvoeringen van Bachs Matthäus Passion in deze steden werden jaarlijks door een groot publiek gevolgd. Vanaf 1960 tot zijn dood werkte hij als docent en lector muziekgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Tekst: Geert van den Dungen
Muziek | |
---|---|
|
Links | |
---|---|
|
Documenten | |
---|---|
|
Literatuur | |
---|---|
|