Henk Badings was een intelligente en productieve componist, die een indrukwekkend oeuvre van ruim zeshonderd werken heeft nagelaten. De meeste hiervan kregen wereldwijd waardering. In Nederland kleeft aan de naam van Badings nog altijd zijn omstreden oorlogsverleden.
Henk Badings (bron: Nederlands Muziek Instituut)Tijdens de Tweede Wereldoorlog collaboreerde Badings met de bezetter voor het ontwerpen van een nieuw structureel ‘Hollands muzieklandschap’, met verbeterde omstandigheden voor musici. Hoewel hij in deze jaren ook daadkrachtig hulp bood aan mensen, bleef hij na de oorlog decennia lang achtervolgd om zijn discutabele functioneren in de oorlogsjaren. Een 'foute componist' met 'goede muziek’?
Vooroorlogse jaren
Badings is geboren op Java, waar hij als achtjarige wees werd opgenomen in een domineesgezin in Gorinchem. Op dringend advies van zijn voogd ging hij niet naar het conservatorium, maar naar de Technische Hogeschool in Delft voor een studie mijnbouwkunde. Hoewel hij tijdens zijn studie compositielessen bij Willem Pijper volgde, ontwikkelde hij zich als componist vooral autodidactisch. Badings’ Eerste Symfonie werd al in 1930 uitgevoerd door het Concertgebouworkest. Korte tijd later ontdekte ook dirigent Willem Mengelberg het uitzonderlijke componeertalent van Badings en volgden onder Mengelbergs leiding vele premières van zijn orkestwerken. Intussen had Badings een wetenschappelijke baan in Delft ingeruild voor het docentschap aan het Amsterdams Muzieklyceum en aan het Rotterdams Conservatorium. Badings zou in de jaren dertig uitgroeien tot de meest succesvolle Nederlandse componist. Zijn muziek werd toen al door Schott (Duitsland) en Universal (Oostenrijk) uitgegeven.
Tijdens de oorlog
Badings was in een vroeg stadium door Jan Goverts, hoofd afdeling Muziek van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten, aangetrokken als organisator en leider van het Muziekgilde. Hij was hier bepaald niet gelukkig mee. Op 9 maart 1941 schreef hij aan Goverts: “In de eerste plaats geloof ik niet, dat ik [...] de geschikte man ben om voorzitter van het muziekgilde te worden. Ik weet, dat er vele geruchten verzonnen worden, maar niettemin blijft een en ander aan mijn geweten knagen. [...] Ik zie in het muziekgilde een niet-politiek instrument, dat door een dirigent, de overheid, in een groter organisch verband sociaal en politiek wordt ingeschakeld. Mocht het muziekgilde als een politiek instrument bedoeld zijn, dan moet de leiding in politieke handen komen en niet in de mijne.” [1] Op eigen verzoek kreeg Badings een minder prominente positie binnen het Muziekgilde, hij werd voorzitter van de vakgroep Componisten.
Per 1 september 1941 aanvaardde Badings onder druk zijn benoeming tot directeur van het Rijksconservatorium in Den Haag. De post was eerder dat jaar vrijgekomen, nadat Sem Dresden als jood door de nazi’s uit deze functie was ontheven. Badings gebruikte zijn goede contacten met het Duitse regime om Dresden te behoeden voor transport naar Duitsland. Ook benoemde hij Dresdens echtgenote, Jacoba Dresden-Dhont opnieuw tot zangdocente aan het Haags conservatorium, waardoor het inkomen van de familie Dresden veilig werd gesteld. Hierin was Badings een typisch voorbeeld van een soort dualisme binnen het collaboreren met de bezetter. ‘Goed of fout?’ of ‘fout én goed?’
Oorlogscomposities
In de periode 1940-1945 heeft Badings een behoorlijk aantal werken gecomponeerd, waarvan een aantal in opdracht van verschillende instanties:
Daarnaast schreef Badings verschillende kamermuziekwerken, waaronder solosonates voor piano, viool, cello en harp, vier liederencycli en voor koor het Java en poèmes (1940), met herinneringen aan zijn geboorteland.
Na de oorlog
Badings werd direct na de oorlog door de Ereraad voor de Muziek voor een periode van tien jaar uitgesloten van alle vormen van deelname aan het openbare muziekleven. Hij tekende tegen dit vonnis echter beroep aan bij de Centrale Ereraad, die in december 1946 twee zittingen aan de zaak Badings wijdde. Deze raad legde Badings geen beroepsverbod op ten aanzien van uitvoeringen van zijn muziek en zijn leraarschap. Wel werd hem tot 5 november 1947 verboden lid te zijn van een beroepsvereniging op muziekgebied en redactioneel werk te verrichten voor muziektijdschriften. Het betekende een aanzienlijke strafvermindering ten opzichte van het eerste vonnis.
In zijn na-oorlogse composities legde Badings een onvermoeide interesse aan de dag voor het experiment in de muziek, zoals micro-intervallen, nieuwe toonsystemen (het 31-toonstelsel) en de elektronische muziek. Hiermee vestigde hij vooral in het buitenland de aandacht op zich. Geheel in lijn met zijn betoog in het artikel De ivoren toren van de componist, componeerde Badings na de oorlog ook nog enkele honderden werken voor allerlei koorbezettingen en blaasorkesten en schonk hij hiermee de wereld van de ‘amateurmuziek’ hoogstaande en veeleisende composities. “Wat Badings tussen 1930 en 1960 heeft geschreven, is van internationale allure. Maar ook zijn latere werken zijn met name in de Verenigde Staten bijzonder geliefd en getuigen van een tomeloze energie en geestkracht. Zeker nog tot kort na zijn dood was Henk Badings bijna een halve eeuw lang een van de meest gespeelde en daarbij wellicht bovendien als persoon meest omstreden Nederlandse componisten.” [1]
Tekst: Geert van den Dungen
Muziek | |
---|---|
|
Links | |
---|---|
|
Literatuur | |
---|---|
|