"De Tweede Wereldoorlog liet muziek een pas op de plaats maken. Muziek verloor op alle fronten. Klassieke componisten, die rond de eeuwwisseling een behoorlijke mate van sociale invloed hadden, faalden jammerlijk in het hebben van effect of zelfs maar het geven van een plausibel commentaar op de terreur die zich om hen heen opeenstapelde. Protesten schoten tekort, triomf klonk hol. Getalenteerde joodse componisten stierven in concentratiekampen, Duitse componisten vluchtten naar het buitenland, hielden zich stil of brachten zichzelf in opspraak. Veel daders en overlevenden trokken zich terug in een intellectuele duisternis, en probeerden met wisselend succes het hoofd te bieden aan de
culturele, sociale en geestelijke nasleep."
Alex Ross, The Rest Is Noise, In Music, Though, There Were No Victories,
New York Times, 20 augustus 1995
Dubbelklik op een titel om de documenten en pagina's te openen [NB: literatuurtitels zijn niet aanklikbaar]. Zie legenda.
"Ik speelde accordeon in het vrouwenorkest in Birkenau, was kindermeisje van kampcommandant Kramer, werkte na de bevrijding voor Margareth Montgomery, keerde op 22-jarige berooid en als enige overlevende van een grote familie terug naar Nederland waar ik de draad van het leven weer moest oppakken. Ik trouwde met de verloofde van mijn vermoorde zusje, kreeg kinderen."
Artikel Een hel voor muziek (auteur en publicatiebron onbekend), een herinnering aan het concentratiekamp Buchenwald, met een herinnering aan een optreden van Jo Juda. "Toen, eensklaps, zagen wij honderden menschengezichten verschijnen voor de vensters van het doode gebouw, het gebouw met de ingemetselde Polen. Verbijsterde menschengezichten, met groote, koortsige oogen. Venstens werden opengestooten, rompen drongen naar buiten, menschen hingen op menschen, om het maar te hooren, om de klanken te vangen, die als een milde regen ruischten over de dorheid en ellende van hun leven." Zie ook Jo Juda in Wegwijzer Kamp Vught.
Met supplementen over Nederlandse musici in kamp Vught en Theresiënstadt, Theodore van Houten; Panta Rhei, 1995.